De grotten van Altamira


De grotten van Altamira, vier kilometer verwijderd van de Cantabrische kust, bij volgens Jean Paul Sartre in zijn roman 'Walging' het mooiste dorp van Spanje, >>Santillana del Mar, zijn genoemd naar een oude boerderij, gelegen op een hoog weideland: Altamira, wat 'hoge uitkijk' betekent. Het is een prachtige plek, tussen zee en de Picos de Europa.
Ver onder de grond, onder de boerderij, bevindt zich een netwerk van spelonken en smalle gangen dwars door het kalksteen. Dat dit gebied bezaaid is met grotten was al bekend, maar tot 1868 was de Altamira-grot zelf onbekend bij de landeigenaar, Marcellino Sanz de Sautuola. In dat jaar ontdekte een jager de ingang van de grot terwijl hij probeerde zijn hond te redden nadat deze bij een jacht op een vos van de rotsen was gevallen.

Toen Sautuola van de grot onder zijn land vernam, onderzocht hij deze, maar hij kon niets bijzonders ontdekken. In 1878 sprak hij echter met de Franse prehistoricus Edouard Piette over het leven in de ijstijd en deze vertelde hem waar hij op zou moeten letten. Met deze informatie in het achterhoofd bezocht Sautuola de grot van Altamira opnieuw en ontdekte hij dat de ingang in een zigzag van drie galerijen verbreedde en verscheidene zijgangen had. Aan het einde liepen de galerijen naar een lange, smalle, draaiende gang van zo'n vijftig meter. De totale lengte van de grot was ongeveer driehonderd meter.

Toch was datgene wat de grot verborg nooit ontdekt geweest wanneer het niet Sautuola's dochter, María, had gelegen. In 1879 maakte ze eens een tochtje naar een lage kamer. Terwijl haar vader daar alleen op handen en voeten kon kruipen, kon María er rechtop lopen. Daardoor kon ze omhoog kijken en een glimp opvangen van de gekleurde schilderingen die haar vader op het lage plafond niet had opgemerkt. Toen ze haar vader riep, kon deze zijn ogen nauwelijks geloven. Er waren vele geschilderde bizons te zien en ook paarden, een wolf, wilde zwijnen, vrouwtjesherten... Ze waren op het steen gebracht in rood, geel en zwart en nog geheel intact. Een paleolithische kunstenaars hadden gebruik gemaakt van de uitsteeksels en holten in het golvende plafond om zo een driedimensionaal effect te bereiken. Dat is één van de kenmerken van de kunst uit de ijstijd, maar nergens is het zo fraai als in Altamira.

Tijdens een bezoek aan Parijs in 1878 had Sautuola al eens een verzameling stenen met gravures uit Franse grotten gezien. Zodoende zag hij de overeenkomsten. Echter, geleerden zouden de schilderingen verwerpen als zijnde het werk van een moderne kunstenaar. Een Franse geleerde verdacht zelfs de schilder Retier, die enige tijd bij Sautuola had doorgebracht, ervan ze gemaakt te hebben. Sautuola zou daarom in 1898 sterven zonder dat zijn ontdekking erkend was.

Niet lang daarna werden er meer en meer gelijksoortige vondsten gedaan. Allereerst in 1895 in de Dordogne: La Mouthe, een grot met schilderingen en gravures van een bizon, waarvan de datering uit de ijstijd onomstotelijk vaststond. Vervolgens zagen meer voorbeelden van versierde grotten in Frankrijk het licht, zoals Font- de-Gaume en Les Combarelles, ook al in de Dordogne. De meningen veranderden langzaamaan en het keerpunt zou plaatsvinden in 1902 toen Cartailhac zijn vergissing toegaf in zijn essay Mea Culpa d'un Sceptique.

In 1979 moest de grot van Altamira worden gesloten, omdat de kwaliteit van de schilderingen door de vele bezoeken achteruit gingen. De temperatuur en de luchtvochtigheid moesten constant worden gehouden. Voortaan mochten slechts twintig bezoekers per dag naar binnen, om verdere schade te voorkomen. Het idee ontstond zo om een replica ervan te maken en die onder te brengen in een museum, vlakbij de grotten zelf; het Museo de Altamira.